Zacht schuimende golfjes rolden over het natte zand en raakten nét mijn tenen.
Tweelingteentjes. Ik was dol op mijn twee paar tweelingteentjes. Eén paar aan elke voet.
Ze voelden als een knipoog van de Schepper, die het destijds volgens mij erg leuk had gevonden om een rariteitje aan mij mee te geven; zo iets waar ik àltijd om zou moeten glimlachen. Iets van mij.
Ik krulde mijn tenen even in het zand en vervolgde m’n wandeling langs het water.
Het was avond. De zon begon stilletjes aan roziger te schijnen. De wind was wat gaan liggen, en de doorwinterde zonnebakkers hadden het strand als goudbruingebakken broodjes reeds verlaten.
Ruimte zát om mijn blik aldus los te laten op het ruime sop.
Water…
Zo ver mijn ogen konden reiken.
De zee fluisterde…
Ik geloof dat onze ziel daar wel de woorden in ontwaart, terwijl we als mensen overgeleverd zijn aan de poëzie van het moment.
Ach…
Ik werd stil.
Stil bij de zee.
Stil voor de zee.
Stil voor het water.
We worden omringd door zoveel krachten die ons voortdurend verhalen vertellen, aanwijzingen geven…
Zo ervaarde ik het eigenlijk altijd als kind. Alles fluistert.
In één van zijn boeken benoemt Paulo Coehlo het als “het ruisen van het universum”.
Het is tegenwoordig een kunst om stil te zijn zodat we het universum kunnen horen.
En misschien horen onze aardse oren niet wat er gezegd wordt in een taal die we kennen, maar op een ander subtiel niveau worden onze cellen beroerd, geraakt, bespeeld… zoals de snaren van een luit.
Stil zijn is hier nog iets anders dan luisteren.
Het gaat verder.
Stil zijn is hier “open” zijn en “leeg” zoals een wit blad.
Open voor een veld van trilling.
Het veld waarin de kosmos ademt.
En wanneer we die stilte vinden, kunnen we ook zachtjes mee-ademen, mee-stromen…